In Homo politicus beschrijft Coos Huijsen de stille, grauwe beklemming van zijn jeugd op het naoorlogse, superchristelijke Goeree-Overflakkee, waar hij als jongen besefte dat hij anders was dan de rest. In de jaren zestig werd hij actief in de politiek voor de CHU, maar door de rechtervleugel daar als ‘verkeerde Coos’ weggezet. Hij kwam uit de kast, brak met de partij en werd homoactivist. In het bruisende Amsterdam van de jaren zeventig ontdekte hij hoe het voelt om als mens én als politicus gewoon jezelf te kunnen zijn.